Een orgel is een muziekinstrument dat bestaat uit meerdere afzonderlijke pijpen waar lucht doorheen stroomt op een labium of op een tong. Het instrument wordt daarom gerekend tot de aerofonen. Een bespeler van een orgel noemt men een organist.
Geschiedenis
Het orgel zou een uitvinding zijn van Ktesibios, een werktuigkundige uit Alexandrië, en dateren uit de derde eeuw voor Christus. Hij noemde dit nieuwe muziekinstrument Hydraulos. De aulos was een populair dubbelriet-blaasinstrument; Ktesibios plaatste een reeks auloi van verschillende lengtes op een bak waar lucht onder druk in werd gepompt; een constante luchtdruk werd geleverd door een pompsysteem waarbij de luchtdruk werd gereguleerd door water. Een soortgelijk instrument, met één register, wordt in de eerste eeuw na Chr. beschreven door Heron, ook uit Alexandrië. De architect Vitruvius beschrijft, één of twee generaties voor Heron, al een ingewikkelder orgel met twee zuigerpompen en tot acht verschillende registers.
In de Hellenistische en Romeinse cultuur speelde het orgel een belangrijke rol bij muziekwedstrijden en (seculiere) plechtigheden.
Wanneer het idee ontstaan is om de ingewikkelde windvoorziening van de hydraulos te vervangen door blaasbalgen, is niet duidelijk. De eerste aanwijzingen van orgels met blaasbalgen dateren uit de 2de eeuw.
Met de neergang van het West-Romeinse rijk verdween ook het orgel in West-Europa, maar in het Oost-Romeinse rijk (Byzantium) bleef het voortbestaan. Hoe het orgel weer in het Westen geraakt is, blijft enigszins onduidelijk. Het is wel zeker dat Pepijn de Korte in 757 een orgel cadeau kreeg van de Byzantijnse keizer Constantijn V. Er is ook nog sprake van Georgius, een Venetiaanse priester, die rond 826 zou begonnen zijn met de bouw van orgels.
Tot hier toe heeft het orgel nog geen functie in de christelijke kerk. De vroege kerkvaders stonden zeer wantrouwend tegenover instrumentale muziek. Vanaf de 10de eeuw is er (in Engeland) sprake van orgels in kerken en kloosters. Het zou echter nog lang duren vooraleer het orgel volledig aanvaard zou worden in de christelijke kerken. Tegen 1300 is het orgel, ondanks tegenstand van de kerkelijke overheid, in veel stadskerken en kloosters in gebruik in de eredienst. Die centrale plaats in de eredienst zal het orgel innemen tot ca. 1970. In diverse protestantse kerken, met name van behoudende gereformeerde signatuur, staat het orgel echter nog steeds centraal in de eredienst.
Reformatoren als Johannes Calvijn en Huldrych Zwingli stonden kritisch tegenover het orgel. Calvijn schreef over het orgel als ‘sirene van de duivel’. Het orgel stond symbool voor de katholieke extravagantie en maakte de individuele christenen monddood, zo meenden hij. Maar in de Nederlanden waren er ook voorstanders van het orgel , onder wie Constantijn Huygens. Vanaf het midden van de zeventiende eeuw introduceerden steeds meer Nederlandse kerken een orgel in de erediensten.
Variatie in klankkleur en -sterkte
De eerste orgels hadden geen registers waarmee rijen pijpen in- en uitgeschakeld kunnen worden. Variatie in klankkleur of -sterkte was dus niet mogelijk. Om toch aan de wens van afwisseling tegemoet te komen, bouwde men achter de speler een tweede orgel, dat rugpositief genoemd werd. Ook werd er wel een tweede orgel boven het eerste opgesteld, het bovenwerk. Om meer speelmogelijkheden voor de handen over te houden, werden de baspijpen met de voeten bespeeld: het pedaal, uitgevonden omstreeks 1470.
Na het jaar 1500 werd het mogelijk, door uitvinding van een manier om rijen pijpen in en uit te schakelen, veel meer klankkleuren ten gehore te brengen. Het mechanisme dat hiervoor gebruikt wordt, bedient de organist met het in- en uitschuiven van de registertrekkers naast of boven de speeltafel.
Het orgel ontwikkelde zich naar een hoogtepunt, dat bereikt werd in het midden van de 18e eeuw. Hierna werd er voortdurend geprobeerd het orgel te verbeteren en aan te passen aan de eisen van de tijd en veranderende smaak. Vooral de komst van het industriële tijdperk is van grote invloed geweest. In onze tijd zijn we weer teruggekeerd naar de bouwwijze van het orgel in deze periode van bloei van het mechanische orgel. Het belangrijkste dat wij uit onze huidige tijd hebben toegevoegd, is de elektrische windmachine. Deze zorgt dat de balgen gevuld blijven met orgelwind, waardoor we afscheid konden nemen van de orgeltrapper of calcant.
Basisonderdelen
Het orgel is een blaasinstrument dat zijn oorsprong heeft in de fluit. In de loop der tijd evolueerde het door kleine aanpassingen tot zijn huidige vorm. De syrinx of panfluit lijkt door zijn aaneengeschakelde pijpen met vaste lengtes al een beetje op een orgelfront.
Het ligt voor de hand, dat men probeerde om, met de dubbelfluiten met hun mondstuk en met de panfluit als voorbeeld, een instrument te ontwikkelen waarmee men één of meerdere tonen tegelijk ten gehore kon brengen terwijl men het door één mondstuk aanblies. De oplossing bestond uit een aantal pijpjes (of fluiten) op een langwerpige doos, met aan de zijkant een mondstuk om de pijpen aan te kunnen blazen. Om te voorkomen dat alle pijpjes tegelijk zouden gaan klinken, werden er onder de pijpen klepjes of schuiven aangebracht, waarmee het mogelijk werd om de selectie van tonen die men wilde horen tot klinken te brengen.
Naarmate men meer pijpjes aan het instrument toevoegde, werd het moeilijker om het instrument met de beperkte capaciteit van de menselijke longen van voldoende wind te voorzien en ging men zoeken naar een mechanische oplossing van dit probleem. De afgestroopte huid van een dier (wordt balg genoemd) gebruikte men als reservoir voor de wind waarop het orgel kon spelen. Aangebracht tussen twee scharnierend aan elkaar verbonden planken, kon men druk op de balg uitoefenen. De hals van het dier (de krop) werd als uitgaande opening voor de wind aan het kanalensysteem van het instrument verbonden.
De onderdelen die nodig zijn om een gewoon orgel te laten functioneren, zijn:
- De pijpen
- De doos waarop de pijpen opgesteld staan: de windlade.
- Het mondstuk waardoor de pijpen aangeblazen worden: de kanalen.
- De balg, die zorgt voor de windvoorraad en de juiste druk van de orgelwind.
- De klepjes die de windtoevoer naar de pijpen afsluiten: de ventielen.
- De hefboompjes om die klepjes te openen en te sluiten: de toetsen.
- verbinding van toets naar ventiel.
Bron: WIKIPEDIA